Interview 1983

Vrijheidsstrijdster Nomvo Booi (1929-2016)

‘Ik heb mezelf nooit de vraag gesteld of ik door zou gaan met de strijd’

Zelf vond ze dat het er niet toe deed. Maar na enig aandringen vertelde Nomvo Booi het dan toch: elf keer had ze in Zuid-Afrikaanse gevangenissen gezeten, ze was gemarteld en had bijna een jaar in isolatie moeten doorbrengen.

Al jong was ze actief in de bevrijdingsstrijd, eerst bij het ANC1, later bij het PAC2 dat ze mede-oprichtte en waar ze lid van het Centrale Comité werd.  Ze behoorde tot de eerste vrouwelijke kaders van APLA/POQO3 en was onder andere regionaal secretaris van het ondergrondse PAC in de Transkei.

Tijdens de viering van de Internationale Vrouwendag op 8 maart 1983 in Londen hield Nomvo Booi een vurig pleidooi voor één Afrika zonder grenzen. Een even strijdlustige als bescheiden vrouw die in 2016 op 87-jarige leeftijd overleed.

In Londen, 1983, sprak Irene Scheltes (Azania Komitee) met Nomvo Booi4.

Nomvo Booi in 1988 (Pic Azania Komitee)

ANC, PAC, POQO/APLA

Nomvo, kun je ons iets vertellen over je politieke activiteiten? Hoe ben je begonnen, en hoe zijn de dingen verlopen?

‘Al heel jong ben ik lid geworden van het ANC. Ik was betrokken bij de succesvolle ‘Defiance Campaign’5 in 1952. Wat een grote massale kracht kwam daar naar voren! Ik nam toen deel aan de Jeugdliga van het ANC. De Jeugdliga vond dat de ANC-leiding de campagne te snel en te gemakkelijk beëindigde. Deze Jeugdliga vormde de basis voor het in 1959 opgerichte PAC. Bij de oprichting daarvan was ik nauw betrokken en werd districts-secretaris van het PAC. Tijdens de Positieve Actie Campagne van 1960 uitlopend op het bloedbad van Sharpeville6, woonde ik in Queenstown. Daar werd ik gearresteerd bij een PAC-demonstratie tegen de Passenwetten. Ik ging voor vier maanden de gevangenis in. Daarna ging ik ondergronds werken in POQO. In die tijd was ik één van de weinige vrouwelijke kaders in POQO.’

‘Na mijn gevangenisstraf kon ik geen werk meer krijgen in Queenstown, en verloor daarmee het recht er te wonen. In 1961 kwam ik in de Transkei terecht. Ook daar bleef ik ondergronds werken in POQO. In augustus 1962 werd ik opnieuw gearresteerd, verdacht van PAC-activiteiten. Ik werd zonder vorm van proces eerst 90 dagen gevangengezet, zonder dat mijn familie het wist, zonder extra kleren, zonder iets te lezen. De 90 dagen werden verlengd tot 270 dagen en daarna tot elf maanden. Al die tijd zat ik in isolement, werd ik voortdurend geslagen.’

Op de vraag wat voor martelingen Nomvo daar precies heeft moeten ondergaan, slikt ze, en geeft te kennen daar niet over te kunnen praten. Later in het gesprek blijkt dat ze onder andere langdurig is opgehangen, dat haar nek bijna is gebroken en laat ze me de sporen van martelingen op haar voeten en rug zien. Nu zegt ze vlug:

Laat het maar genoeg zijn als ik je zeg dat ik sindsdien pijn in mijn nek heb door vergroeide nekwervels, last heb van reuma en last van mijn voeten. Belangrijker is het politieke verhaal, dus daar zal ik mee doorgaan.’

‘Na elf maanden volgde er een proces. Daarbij werd ik op grond van de Wet op het Communisme veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf. In deze periode heeft de BOSS7 (Zuid-Afrikaanse geheime dienst) geprobeerd me om te kopen door te vragen of ik voor hen wilde werken. Na drie jaar gevangenis werd ik twee jaar verbannen naar Willowvale, in een zeer afgelegen gebied.’

‘Sinds eind 1968, toen ik zogenaamd ‘vrij’ was, ben ik voortdurend gevolgd door de politie en viel men steeds weer mijn huis binnen. Vanaf die tijd is dat zo gebleven tot december ’82 toen ik uiteindelijk in ballingschap moest gaan.’

‘Tussen 1968 en 1982 leefde ik tussen de Transkei en de Ciskei. In november 1982 werd ik zonder opgaaf van redenen gearresteerd en een week lang gevangengehouden. Daarna ben ik naar Lesotho gevlucht. Na mijn verblijf hier in Londen zal ik waarschijnlijk naar het PAC in Tanzania gaan. Voor ik naar Londen kwam, ben ik in Wenen geweest om het PAC te vertegenwoordigen bij de Internationale Vrouwenconferentie van de Verenigde Naties, die tot doel had om de strijdende vrouwen in Zuidelijk Afrika te helpen.’

Gevangen, gemarteld, geband

‘Hoe kon ik opgeven? Je moet gewoon doorgaan’

Heb je nog familie in Azania?

‘Mijn oudste dochter van 25 is in Azania. Ik weet niet waar ze zit en wat er met haar is gebeurd. Ze doet ook politiek werk. Mijn twee andere kinderen van 13 en 15 jaar zijn mij op eigen kracht gevolgd naar Lesotho. Daar zijn ze nu nog.’

Stella Moabi8 , die bij het gesprek met Nomvo aanwezig is, vraagt haar hoeveel keer ze nu eigenlijk in de gevangenis heeft gezeten. Nomvo zegt dat zij niet de enige is en dat het er toch niet zoveel toe doet, maar na enig aandringen van onze kant is zij bereid te antwoorden. Hier volgt een treurige opsomming:

  1. Queenstown
  2. East London
  3. Engcobo (hier zat Nomvo lang in isolement en is haar nek bijna gebroken)
  4. Umtata
  5. Muanduli (in isolement)
  6. Idutywa (in isolement)
  7. Engcobo
  8. Kroonstad
  9. Pretoria Central Prison
  10. Nylström (Transvaal)
  11. Umtata

Over Pretoria Central Prison vertelt Nomvo het volgende:

‘Ik zat er samen met andere politieke gevangenen in één cel. Bij het ontbijt kregen we pap zonder lepel en zonder suiker. Met z’n allen vroegen we om lepels en suiker. Toen werden we uit de cel gehaald en beschuldigd van oproer! De witte bewakers weigerden met dergelijke opstandige gevangenen te werken! Daarom werden we overgebracht naar Nylström, waar een gevangenis speciaal voor ons geëvacueerd werd alsof we zware misdadigers waren…’

Alles is strijd dus! Iets anders: al die jaren gevangenis, banning, razzia’s, achtervolgingen door de politie: wat gaf je de kracht om door te gaan?

‘Hoe kon ik opgeven? Je moet gewoon doorgaan. Mijn kinderen hadden al geleden, mijn volk lijdt. Ik heb mezelf nooit de vraag gesteld of ik door zou gaan met de strijd. Het was wel moeilijk soms: toen ik in 1966 werd geband, wenste ik dat ik nog in de gevangenis zat. Daar zat ik vast maar daar had ik eten, hoe weinig ook, zeep, een dak boven m’n hoofd. Tijdens mijn banning had ik niets: geen werk, geen huis, geen geld.’

Hoe overleefde je in die tijd in ’s hemelsnaam?

‘Ik deed een beroep op Vorster, toen Minister van Justitie, en kreeg uiteindelijk toestemming om naar een ander district te gaan, waar een broer mij hielp met geld en een kamer. En waar ik een baan kreeg op een bus. Verder naaide ik kleding voor mensen.’ 

Ondergronds

Hoe is het je na 1968 vergaan?

‘Na mijn banning verliet ik  – eind 1968 – de Transkei. Mensen van een kerk vroegen me om vrouwen te helpen die zojuist waren gedeporteerd naar de Ciskei; gedumpt dus. De kerk had drie naaimachines voor de vrouwen bijeengebracht. Ze vroegen mij  om hen naailes te geven. Het was een katholieke kerk, gerund door witte mensen en bezocht door zwarte mensen. Ze deden goed werk. Ik werkte met de vrouwen en met succes. Totdat er een crisis ontstond in de Fort Hare Universiteit, waar geestelijken werden geband vanwege zogenaamde subversieve activiteiten. De kerk kon de groep niet meer steunen en de activiteiten moesten stoppen. Toen begon ik een andere groep op te bouwen met nieuwe vrouwen. Ik leerde hen naaien zodat zo hun eigen brood konden verdienen. Natuurlijk moest dit allemaal in het grootste geheim. Het kostte veel opofferingen en ik kreeg maar heel weinig geld.’

Het moet waanzinnig moeilijk voor je geweest zijn om onder dergelijke omstandigheden met de vrouwen te  werken. Zeker om ze politiek te organiseren. Of vond je toch een manier?

‘Jazeker! Kijk, de positie waarin die vrouwen zaten, was natuurlijk heel moeilijk: ze moesten alleen met hun kinderen leven, hun mannen werkten ver weg in de mijnen. Ze stonden overal alleen voor: het werk op het land, het huishouden, de opvoeding van hun kinderen. 

Ze waren niet in staat om met een vak hun brood te verdienen. Hen te leren naaien was in feite werken aan het eerste politieke doel van het PAC: mensen helpen zichzelf te helpen! Natuurlijk werd er niet hardop over gepraat dat ik lid van het PAC was. Als je ondergronds werkt is het moeilijk te weten wie je vertrouwen kunt. Maar kijk eens hier.’

Nomvo haalt uit een koffer lappen stof en jurken tevoorschijn met daarop bedrukte figuren in zwart, geel of groen: de kleuren van het PAC. Figuren die Afrika zonder grenzen verbeelden (Pan-Afrikanisme) en als je goed kijkt met de beeltenis van Robert Mangaliso Sobukwe erop, de oprichter van het PAC. Nomvo: ‘Zo deed ik bij de naailes politiek werk. Zo was het ook mogelijk om de voortdurende politiecontrole te slim af te zijn.’

Je hebt in vogelvlucht veel verteld over de moeilijke positie van de Azaniaanse vrouwen en zeker die van een politiek actieve vrouw zoals jijzelf. Wil je er nog meer over zeggen?

‘De naailessen zijn tot iets groters uitgegroeid: er is nu een half-fabriekje met drie machines waar 15 vrouwen werken. Ze maken tafelkleden, kleding en bedrukte stoffen. Die worden afgenomen via een geheim adres in Botswana. Ik bracht daar zelf kleding heen. We mogen trots zijn op dit resultaat.’

Nomvo Booi neemt namens het PAC deel aan de Algemene Vergadering van de VN. Het PAC had een waarnemersstatus bij de VN. (Pic Mail&Guardian)

_______________________________________________

© Irene Scheltes

17 augustus 2020 

Reproduction of articles or parts of articles is authorized, provided the source is acknowledged and that passages and quotations are not placed in a different context 

Irene Scheltes over haar ontmoeting met Nomvo Booi

Nomvo Booi 1929 – 2016

‘Toen ik Nomvo Booi in 1983 interviewde kwam het niet bij me op hoe ongepast mijn al te directe vraag was. Nomvo slikte en zei dat ze niet kon praten over de martelingen die ze had moeten ondergaan. Ik schaamde me. Maar Nomvo was aardig en vergevingsgezind; ze wuifde mijn excuses weg en praatte in alle openheid verder. Plotseling stopte ze, midden in het gesprek, en toonde me hoe haar rug en voeten eruitzagen. Ik barstte in tranen uit. En ik schaamde me nog dieper. Om wat haar was aangedaan. Om mijn onnadenkendheid. Omdat ik wit was en geen idee had wat het betekende om Apartheid aan den lijve te ondervinden. Op dat moment voelde ik Nomvo’s arm om mij heen en hoorde ik haar zeggen: ‘Never mind dear. You’ve got problems of your own.’

Het is ruim 37 jaar geleden, maar ik ben dit nooit vergeten en zal het nooit vergeten. Wat een zeldzame klasse, deze vrouw.’

Noten

[1] Afrikaans Nationaal Congres, bevrijdingsbeweging verboden door het Apartheidsregiem en sinds 1960 ondergronds

[2] Pan Afrikanistisch Congres van Azania, bevrijdingsbeweging sinds 1960 door het Apartheidsregiem verboden. Daarna opereerde het ondergronds

[3] APLA (Azanian People’s Liberation Army, voorheen POQO) was de gewapende vleugel van het PAC

[4] Het interview is gepubliceerd in Azania Vrij, 1983. De tekst is enigszins aangepast. Zo is het inmiddels achterhaalde woord ‘blank’ vervangen door ‘wit’. Het interview is in het Engels verschenen in het boek Women of Southern Africa, samengesteld door Christine N. Qunta, Allison & Busby London-New York (in association with Skotaville Publishers, Johannesburg), 1987

[5] Protestacties tegen de Apartheidswetten

[6]  https://tegenhetvergeten.nl/2018/05/03/sharpeville/

[7] Bureau of State Security

[8] Toenmalige coördinator van de vrouwensectie van het PAC in Groot Brittannië